2min

In een niet-bindend advies pleit een advocaat van het Europese Hof van Justitie in het voordeel van Intel. Er zou te weinig bewijs zijn om Intel aan te klagen voor oneerlijke concurrentie. Mogelijks heeft de zaak gevolgen voor toekomstige Europese antitrust-zaken.

Intel ligt al sinds 2009 in de clinch met de Europese Commissie over een antitrust-boete. Volgens de Commissie zou er oneerlijke concurrentie in het spel zijn en maakte Intel onwettige betalingen om hun chips in de toestellen te krijgen. De zaak werd gewonnen door de Europese Commissie, maar in hoger beroep nietig verklaard in 2022. Vorig jaar werd de zaak al deels opnieuw behandeld en kreeg Intel een boete opgelegd van 376 miljoen euro, terwijl eerder 1.06 miljard euro werd geëist.

Met de nieuwe, verlaagde boete was de zaak nog niet afgehandeld. De lagere boete lijkt Intel wel nog te moeten betalen. Hier oordeelde het Europese Gerechtshof namelijk dat de kortingen een vorm waren van misbruik van marktdominantie.

Tweede boete mogelijk

Dit jaar zal alles opnieuw worden onderzocht om te oordelen of de praktijken ook als oneerlijke concurrentie kunnen worden bestempeld. Deze zaak lijkt alvast gunstig uit te pakken voor Intel. Volgens advocaat-generaal van het Europese Hof van Justitie, Laila Medina, verzamelde de Europese Commissie namelijk te weinig bewijs om de zaak hard te maken. Het gaat om een niet-bindend advies over de zaak die later dit jaar wordt behandeld.

De zaak handelde over antitrustpraktijen die plaatsvonden tussen november 2002 en december 2006. In die periode betaalde de chipfabrikant HP, Acer en Lenovo om slechts weinig producten met concurrerende chips aan te bieden, of deze pas later op de markt te brengen.

Wat met het bewijs?

De zaak en het voorlopige advies roepen vragen op over wanneer er dan precies voldoende bewijs werd verzameld. Dat zou in deze zaak in principe wel goed zitten, maar het verzamelde bewijs is volgens Medina alleen niet correct: “De rechtbank zou moeten bevestigen dat de Commissie een fout heeft gemaakt bij het toepassen van de AEC-test met betrekking tot HP en Lenovo”. Dat plaatst dan weer vraagtekens of de AEC-test in andere gevallen wel correct is gebruikt of dat er meer antitrustzaken op de helling komen te staan door fouten van de Europese Commissie. Op basis van deze test kan worden bekeken hoe schadelijk bepaalde praktijken zijn voor het concurrentievermogen in die markt.