3min

Tags in dit artikel

, , ,

Meta heeft geen wettelijke basis meer om zijn gebruikers gepersonaliseerde advertenties te tonen. Gisteren oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie dat de praktijken in strijd zijn met de GDPR. De uitspraak schept een precedent voor meer veroordelingen over dataverzameling door dominante spelers in de digitale wereld.

Op 4 juli, tussen het feestgedruis in Amerika door, viel er slecht nieuws voor de Amerikaan Mark Zuckerberg. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) oordeelde toen dat Meta op een onwettige manier gepersonaliseerde reclame toont aan zijn gebruikers.

Europese antitrust-autoriteiten kregen door de uitspraak dan weer een reden om zelf aan het feesten te gaan. De uitspraak van het HvJ-EU geeft deze autoriteiten namelijk een grotere bevoegdheid om uitspraken te doen over dataverzameling door techbedrijven.

Staartje van een Duits onderzoek

Om de samenhang tussen deze zaken uit te leggen, keren we terug naar het begin van 2019. De Duitse antitrust-waakhond onderzocht destijds of Meta, toen nog Facebook, zijn dominante positie in de markt niet misbruikte om gerichtere advertenties naar zijn gebruikers te sturen.

De autoriteit oordeelde dat de uitspraak steekhield, aangezien gebruikers niet de keuze hadden geen gerichte advertenties te zien. Facebook vroeg toestemming om persoonlijke informatie van de gebuiker te combineren voor de advertentiepraktijken, maar de gebruiker had geen andere keuze dan dit goed te keuren. De vraag stond namelijk opgenomen in de gebruikersovereenkomst voor het platform Facebook. Zonder deze overeenkomst goed te keuren, krijg je geen toegang tot Facebook.

De waakhond oordeelde dat Facebook in overtreding was met de GDPR-regels en tegelijk zijn dominante positie in de digitale wereld misbruikte. Het oordeel lag moeilijk omwille van het GDPR-deel, waar een antitrust-waakhond niet voor bevoegd is.

HvJ-EU geeft antitrust-autoriteiten grotere bevoegdheid

Het moederbedrijf van Facebook ging in beroep, waardoor de zaak bij het HvJ-EU terecht kwam. Het hoogste hof van de EU oordeelde gisteren dat antitrust-autoriteiten wel degelijk mogen oordelen of een bedrijf in overeenstemming handelt met EU-wetten die niet onder hun bevoegdheid vallen. Alleen als een privacy-waakhond al uitspreek deed over de zaak, dan zal het oordeel van deze waakhond tellen.

Voor Meta valt met de uitspraak van het HvJ-EU de wettelijke basis voor zijn advertentiepraktijken weg. Onder de GDPR is een dergelijke basis nodig om persoonsgegevens van Europese gebruikers te verzamelen. Deze basis werd door de jaren heen steeds verder afgezwakt in een hele verzameling aan Europese onderzoeken. Het laatste argument dat Meta nog in handen had was dat van de gepersonaliseerde advertenties en ook dat valt nu weg.

De uitspraak van het HvJ-EU is een domper voor Meta, maar geeft Europese instanties de handvaten om illegale praktijken van grote techbedrijven sneller en harder te bestraffen. In de toekomst zal deze uitspraak zeker zijn vruchten afwerpen. Meta is namelijk zeker niet de enige speler die dataverzameling oplegt aan zijn gebruikers.

“In een complexe digitale economy hebben we meer dan ooit autoriteiten nodig die outside-the-box denken en ook instaan voor de bescherming van persoonsgegevens als dominante bedrijven antitrust-regels verbreken”, reageerde Ursula Pachl, uitvoerend algemeen directeur van de Europese Consumentenorganisatie, op de uitspraak.